In een ongewoon scherp requisitoir eiste de officier van justitie negen maanden detentie, waarvan drie voorwaardelijk met
een proeftijd van twee jaar. 'Criminele jongeren, hardleers, gevaar voor de samenleving, harde hand, corrigeren', waren de
kernbegrippen in zijn betoog. En aan een moeilijke jeugd, beperkingen of handicaps had hij geen boodschap. Het door de
verdediging ingebrachte rapport veegde hij van tafel: Het moest maar eens afgelopen zijn met die zieligdoenerij, er was
in het verleden al genoeg geprobeerd. Iedereen had immers wel eens wat vervelends meegemaakt in zijn jeugd en een
verstandelijke, sociale of emotionele beperking was geen vrijbrief voor criminaliteit.
En daar had de officier natuurlijk gelijk in
>
Het was ook niet mis wat hij uitgevreten had.
Eenentwintig jaar oud, geen familie behalve een zus waar hij niet meer welkom was, vettig sluik haar, zichtbaar slecht gebit,
dik nylon jack ondanks de temperatuur, jeans die waarschijnlijk ooit zwart geweest waren, onrustige handen die voortdurend
met elkaar in strijd leken (vasthouden-loslaten-vasthouden-loslaten), smalle schouders, gebogen rug en een zachte, vlakke
stem waarmee hij de vragen beantwoordde.
Het meest gebruikte antwoord was: "weet ik niet", waarbij hij dan even zijn schouders ophaalde.
Ja, hij wist dat het niet mocht. Waarom hij het dan toch gedaan had?
"Weet ik niet, ik moest toch eten."
Nee, hij had geen vaste woon- of verblijfplaats, logeerde meestal bij vrienden, nu eens hier, dan weer daar. Waarom?
"Weet ik niet, schulden, ik mocht van mijn huisbaas niet meer terugkomen, hij heeft al mijn spullen gehouden, ook de foto's
van mijn moeder.
"Waarom hij geen contact meer had met de hulpverlening?
"Weet ik niet, ik vergat het vaak en dan was mijn begeleider weer boos en dan wordt het druk in mijn hoofd en dan doe ik
gekke dingen, en toen kreeg ik weer een nieuwe begeleider en die begreep me ook niet.
"Nee, hij was niet verslaafd, maar soms hadden zijn vrienden wat spul en daar werd hij zo lekker rustig van in zijn hoofd.
Waarom hij dat dan toch gedaan had als hij wist dat het niet mocht?
"Dan denkt mijn hoofd: dat moet ik doen en dan doe ik dat."
Het rapport van de verdediging was een triest relaas van verwaarlozing, zwerven langs tehuizen, pleeggezinnen en
instellingen.
Er was sprake van niet al te hoge intelligentie, ontwikkelingsachterstand op het sociale en emotionele vlak, onaangepast
gedrag en een opgesloten zitten in de eigen belevingswereld.
Handboek PDD-NOS Column: oktober 2003
Omdat hij niet in staat was vertrouwen te geven mislukte ook steeds weer het contact met de hulpverlening.
Samengevat luidde de diagnose: emotionele verwaarlozing, licht verstandelijk gehandicapt en PDD-NOS.
Tja, en na de diagnose komt de mens weer in beeld, en deze mens had aardig wat op zijn kerfstok en moest zich daar nu voor verantwoorden.
En, in ons huidige tijdsgewricht met zijn herbezinning op waarden, normen en veiligheid, zou de straf wel eens fors kunnen uitvallen.
Rechtvaardig? Weet ik niet.
Wat ik wel weet is dat een samenleving het niet kan stellen zonder een rechtssysteem.
Een geheel van regels (ge- en verboden) dat er voor zorg moet dragen dat wij ons veilig voelen, afspraken nagekomen worden, fatsoen heerst en dat onze bezittingen niet ontvreemd worden.
Wie die regels schendt dient zich daarvoor te verantwoorden; in laatste instantie tegenover de rechter die bevoegd is daarvoor straf op te leggen.
Dat is terecht een goede zaak!
Wat ik ook weet is dat er kinderen zijn die niet kunnen of willen voldoen aan regels, om welke reden dan ook.
Misschien tast het een gevoel van vrijheid aan dat anderen niet kennen of erkennen, maar voor hun van levensbelang is.
Misschien is het simpelweg onvermogen.
Hoe dan ook ze doen het niet.
Naarmate ze echter ouder worden zullen ze steeds weer en steeds meer in botsing komen met de regels, met de samenleving en dus met ons: u en mij.
Sommige kinderen moeten misschien wel levenslang aan de hand gehouden worden om te voorkomen dat ze onze vijanden worden.
En natuurlijk is het zo dat daar waar onvermogen begint de verantwoordelijkheid ophoudt.
Misschien is de jongeman uit bovenbeschreven situatie niet te begeleiden, misschien is hij
'niet voor verbetering vatbaar'.
Gezien zijn voorgeschiedenis en handicaps vind ik echter dat hij het recht heeft aan de hand genomen te worden.
Los van wat de rechter beslist; vertrouwen laat zich immers niet afdwingen.
Gelukkig hoeft de rechter in deze zaak geen uitspraak te doen.
De casus is namelijk fictief; een verdichting van vele jaren ervaring met 'probleemkinderen'.
Dat het niettemin realiteit is leert een dag rondlopen in een willekeurige stad, een middag op de publieke tribune van de rechtbank gaan zitten, een kijkje nemen in een gesloten inrichting of jeugdgevangenis.
Daar zijn ze; ik noem ze de vergeten kinderen.
(Wordt vervolgd)