Trudy Dehue - Hoogleraar wetenschapsgeschiedenis
In oktober 2002 zond de BBC een programma uit getiteld
Secrets of Seroxat. Terwijl sommige gebruikers vertelden baat te
hebben bij het middel, rapporteerden velen over bijwerkingen, waaronder totaal onverwachte agressie en suïcidaliteit.
Ook grote ellende bij stoppen met het gebruik komt veelvuldig voor. Kijkers overstelpten de BBC daarop met telefoontjes
en emails, die vaak de klachten bevestigden. In een tweede uitzending waren de verhalen zo mogelijk
nog schrijnender. De uitgenodigde vertegenwoordiger van GlaxoSmithKline zei echter dat dergelijke ‘anekdotische evidentie’
van weinig waarde is en beriep zich op uitkomsten van geneesmiddelentests. Een derde uitzending, over het memo van
GlaxoSmithKline en wat ermee gebeurde, ontlokte een verzuchting aan Fiona Godlee, de hoofdredacteur van het British Medical
Journal. Godlee schreef dat het hele verhaal ‘
depressingly familiar’ is en voegde cynisch toe dat er niet snel iets zou
gebeuren, want ‘
the powerful industry lobby will make sure of that.’
De consequenties, of liever het gebrek daaraan, van het uitgelekte memo voor GlaxoSmith-Kline vormen de achtergrond van die
uitspraak. De MHRA, het Britse equivalent van het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), startte een
onderzoek naar de affaire.
Na bijna vijf jaar studie van een miljoen documenten kwam de uitslag. President-directeur Kent Woods van de MHRA schreef
op 6 maart 2008 een brief aan president-directeur Jean-Pierre Garnier van GlaxoSmithKline. Hij deelde mee dat volgens
de Britse landsadvocaten strafrechtelijke vervolging van het bedrijf niet mogelijk was. Moreel gezien had het bedrijf
weliswaar een misdaad begaan, maar justitie kon daar verder niets aan doen. Woods voegde toe dat hij op een wetswijziging
zou aandringen bij de Britse overheid. In een persbericht van de MHRA meldde hij hetzelfde. Daarin stond ook dat er een
verhoogd zelfmoordrisico is bij Seroxatgebruik door beneden achttienjarigen, dat het middel bovendien bij hen niet
effectief is en dat GlaxoSmithKline dit al langer wist, maar had achtergehouden.
We zijn nu ruim een jaar verder. Een juist verschenen artikel in het
Journal of Medical Ethics neemt de hele
affaire nog eens in ogenschouw. De sociologe Linsey McGoey, die er eerder op promoveerde, legt samen met de juriste
Emily Jackson uit waarom GlaxoSmithKline niet te vervolgen was. Melding van bijwerkingen was alleen wettelijk verplicht
als ze optreden ‘bij normaal gebruik’. Daar hadden de advocaten van GlaxoSmithKline zich bij de verdediging op kunnen
beroepen, want het ging immers om ‘off label’ gebruik. Ook ging het om gebruik tijdens experimenten en daarvoor gold
alleen een meldingsplicht van problemen als ze binnen het Verenigd Koninkrijk zelf werden uitgevoerd. McGoey en Jackson
wijzen erop dat de MHRA dit ook had kunnen weten, zonder vijf jaar lang een miljoen documenten te bestuderen. Vervolgens
komen ze met nog een ander idee. Ze signaleren dat een rechtszaak evengoed niet in het belang was van de MHRA.
De advocaten van GlaxoSmithKline zouden de bal zeker hebben teruggespeeld en op hun beurt documenten, notities en e-mails
van de MHRA hebben doorgespit. De spraakmakende zaak zou aldus de onmacht van de MHRA hebben blootgelegd om goed te
controleren. In feite is deze instantie partij in het geheel, stellen Mc-Goey en Jackson. Met het jarenlange onderzoek
kon zij haar reputatie van waakhond redden, maar eigenlijk had een derde partij dat moeten uitvoeren. Ze bespreken ook
dat de Europese registratie-autoriteiten onder moeilijke omstandigheden werken.
Uit behoefte aan deregulering bij de
industrie is inmiddels namelijk wél wettelijk vastgelegd dat een registratie in de ene lidstaat van de EU automatisch
een licentie inhoudt in de andere. Dat levert verminderde controle op gemaakte fouten, maar het heeft nog een effect.
De inkomsten van de meeste registratie-autoriteiten komen van de licentieaanvragen van de farmaceutische bedrijven. Dat
geldt ook voor het Nederlandse CBG.
Zo leidde de deregulering er toe dat zelfs geneesmiddelenautoriteiten elkaars concurrenten werden bij het binnenhalen
van opdrachten van de industrie.
Zonder de mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging bij het verhullen van onderzoeksgegevens, merken McGoey en Jackson
terecht op, stelt ‘
evidence-based medicine’ niets voor. Een belangrijke stap in de goede richting is dat er registers
zijn geopend op internet, waar onderzoekers de start en de resultaten van een geneesmiddelentest kunnen melden. Als ze dat
doen, kunnen tests in elk geval niet meer mysterieus verdwijnen. Maar dat wil nog lang niet zeggen dat alles nu goed
is geregeld.
Het onafhankelijk gefinancierde onderzoek neemt steeds verder af. Zogeheten ‘
commercial research organisations’ (CRO’s)
zijn uitgegroeid tot geglobaliseerde beursgenoteerde miljoenenbedrijven, niet anders dan de farmaceutische bedrijven waarvoor
ze werken. Naar een schatting uit 2003 deden zij toen al 64 procent van de tests, terwijl ook academische onderzoekers steeds
meer voor de farmaceutische industrie zijn gaan werken. Deze onderzoekers zijn dus voor hun inkomsten afhankelijk van degenen
die ze zouden moeten controleren. Slogans van CRO’s zoals ‘
Helping to bring miracles to market sooner’ en
‘
Supporting the successful outcomes of clinical investigations’ drukken al uit dat ze hun opdrachtgevers vooral willen
helpen.
Handboek PDD-NOS Column: oktober 2009
Het is niet alleen overbekend dat de commerciële onderzoeksbedrijven stelselmatig met gunstiger uitslagen komen dan
onafhankelijk gefinancierd onderzoek, maar ook dat hun artikelen het meest in andere artikelen worden aangehaald. Zo
ontstaat stapeling van hun impact. "Medische tijdschriften zijn een verlengstuk geworden van de marketingafdeling van de
farmaceutische industrie," zei de vorige hoofdredacteur van het British Medical Journal in 2005 dan ook. En zijn opvolgster
Godlee wreef het er onlangs nog eens in: "Er is overweldigend veel bewijs dat betaling door de industrie de opzet en
verslaggeving van geneesmiddelenonderzoek vertekent". Ook de analyse van McGoey en Jackson maakt duidelijk dat er méér
maatregelen nodig zijn dan alleen een meldingsplicht op straffe van criminele vervolging.
De kwestie kwam onlangs aan de orde in de Tweede Kamer, bij een schriftelijke behandeling van de Wet op het
medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen, die geëvalueerd en bijgesteld moet worden. Vooral de SP en de PvdA uitten
zich er ongerust over dat de wet geen meldingsverplichting voor onderzoeksresultaten formuleert. Staatssecretaris
Bussemaker en minister Hirsch Ballin antwoordden begin januari echter dat vrijwillige melding de voorkeur verdient. Daarvoor
gaven zij drie argumenten. Ten eerste gaan ze ervan uit dat vrijwilligheid ‘een groter draagvlak creëert dan wettelijke
verplichting’. Het tweede argument is dat we nu eenmaal in tijden van deregulering leven. En het derde is dat Nederland
niet strenger kan zijn dan de EU, op straffe van niet meer mee mogen doen met ‘multicenter’ tests die zich in verschillende
landen tegelijk voltrekken.
De nota stelt verder dat tot op heden de vrijwillige meldingen van de bedrijven flink achterblijven bij die van andere
onderzoeksinstellingen. De belangrijkste verklaring is dat melding een kijkje in de keuken biedt voor concurrerende
bedrijven, die zelf melding achterwege laten. Verplichte melding zou dat probleem opheffen, zoals de nota ook meldt,
maar daar zijn dus de genoemde bezwaren tegen.
Alsof die bezwaren steekhoudend zijn. Dat we niet kunnen vertrouwen op het moreel vermogen van de industrie, constateerde
de president-directeur van de MHRA met zoveel woorden. De belangrijke medische tijdschriften tonen al vele jaren hetzelfde
aan met veel bewijsmateriaal. Er staat voor de bedrijven eenvoudig te veel op het spel als de uitslagen binnen zijn voor
een medicijn. Ze hebben er tonnen in geïnvesteerd en hopen er nog meer tonnen mee te gaan verdienen. Men moet het de kat
niet aandoen hem op het spek te binden. We leven bovendien bepaald niet in tijden van deregulering als het om de vrijheid
van individuele burgers gaat. De wettelijke mogelijkheid van dwangbehandeling met psychofarmaca wordt bijvoorbeeld
uitgebreid. ‘Tijden van deregulering’ kan ook nooit een argument zijn om noodzakelijke regels achterwege te laten.
Dat Nederland niet meer mee zou kunnen doen aan ‘multicenter’ tests (en sowieso zou worden gemeden door commerciële
onderzoeksbedrijven) is vooral schadelijk voor de positie van het onderzoeksbedrijfsleven op de clinical trial markt
zoals het heet in het jargon. Het zou immoreel zijn om te profiteren van in het buitenland uitgevoerde tests. Maar in
feite doen we dat al, want het meeste geneesmiddelenonderzoek vindt plaats in arme landen. Het mijden van Nederland is dus
alleen maar meer reden om de meldingsplicht vast in te voeren en om het hardst te bepleiten bij de EU. Daarnaast zijn
extra maatregelen nodig.
De VS zijn met de meldingsplicht van onderzoeksresultaten een flinke stap verdergegaan dan de EU. Onder de FDA Amendment
Act 801 zijn de bedrijven vanaf september 2008 verplicht om hun onderzoeksuitkomsten publiek te maken. En vanaf januari
2009 geldt dat eveneens voor gegevens met betrekking tot veiligheid.
GlaxoSmithKline kocht in de VS vervolging af voor het achterhouden van negatieve gegevens over Seroxat/Paxil, blijkend
uit weer andere verborgen gegevens. Dat is het bedrijf op hoge bedragen komen te staan. Concurrent Lilly betaalde in
januari 2009 de hoogste afkoopsom ooit (1,415 miljard dollar, ruim 1 miljard euro) nadat klokkenluiders uit het bedrijf
een zaak naar buiten hadden gebracht. Lilly heeft zijn antipsychoticum Zyprexa jarenlang intensief gepromoot voor
off-labelbehandeling van bejaarden tegen dementie, depressie, slapeloosheid en wat dies meer zij, terwijl ze wisten
dat het zware medicijn diabetes als bijwerking had.
De verenigde redacteuren van de gezaghebbende PloS medische tijdschriften plaatsten in juli 2008 een instemmende reactie
op de FDA Amendment Act 801. Onder de kop Next Stop voegden ze echter meteen een paar fikse waarschuwingen toe.
Openbaar gemaakte resultaten kunnen nog steeds frauduleus tot stand zijn gekomen, zonder dat dit goed te controleren valt.
Sterker nog: als er al te weinig onafhankelijk geld is voor het uitvoeren van de tests, wie zijn dan degenen die de
openbaar gemaakte resultaten gaan analyseren en adverteren? Zullen deze uitkomsten niet worden misbruikt voor nog meer
ongerechtvaardigde reclame? De openbare registers maken het des te meer noodzakelijk dat er onderzoekers zijn, die voor
hun inkomsten niet rechtstreeks afhankelijk zijn van de farmaceutische industrie.
Meer info: