In de meeste landen van de wereld maken vrijwel alle psychiaters en psychologen voor het stellen van hun diagnoses
gebruik van het dikke boekwerk Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders, versie 4, afgekort tot DSM-IV.
In dat handboek staan alle in de westerse wereld erkende geestelijke problemen beschreven plus de daarbij behorende
symptomen en signalen.
Toch is het handboek zijn leven niet begonnen als handboek voor het stellen van diagnoses. Het oorspronkelijke doel
was namelijk de noodzaak om statistische gegevens te krijgen. Die gegevens waren besteld voor volkstellingen en om te
bekijken hoeveel patiënten last hadden van een bepaalde stoornis, zodat ziekenfondsen wisten hoeveel medicijnen ingekocht
moesten worden en hoeveel behandelplaatsen plus verplegend personeel er beschikbaar moest zijn.
De DSM-I verscheen in 1952 en had voornamelijk tot doel om een vaste serie symptomen vast te plakken aan de soldaten,
die door hun vreselijke ervaringen gedurende de Tweede Wereldoorlog geestelijk in de knoop waren geraakt. Geen wonder
dat de structuur van de DSM-I dezelfde rubrieken en ziektebeelden bevatte als zijn militaire tegenhanger. Toch was het
een verbetering omdat voor het eerst een eind werd gemaakt aan een totale verwarring voor wat betreft geestelijke
problemen. Iedere Amrikaanse staat, iedere stad of zelfs ieder ziekenhuis of ziekenfonds kon voor die tijd criteria veststellen
waaraan iemand moest voldoen voor hij bijvoorbeeld geestesziek kon worden genoemd.
De DSM werd een aantal keren ingrijpend herzien. Steeds werden de ziektebeelden en de daarbij horende symptomen
aangepast aan de laatste stand van de wetenschap. Dat er veranderingen plaatsvonden kon ook behoorlijke verwarring
opleveren: bij de ene versie moest je bijvoorbeeld bij ADHD aan twee criteria (aandachtstekort én hyperactiviteit) voldoen,
terwijl je bij een eerdere versie genoeg had aan één van de twee criteria.
In de DSM-III uit 1980 werden er voor ADHD een 14-tal criteria genoemd en een patiënt moest aan 8 daarvan voldoen om de
diagnose van ADHD te kunnen krijgen. Dat betekende dat het mogelijk was dat er óf 8 symptomen konden worden benoemd
die voornamelijk wezen op aandachtstekort óf 8 symptomen konden worden benoemd die wezen op hyperactiviteit.
In de laatste versie van de DSM-IV uit 1994 werden alle symptomen van ADHD gegroepeerd in twee afdelingen:
aandachtstekort en hyperactiviteit. Om nu de diagnose van ADHD te krijgen moeten er per afdeling een aantal
symptomen worden gezien voordat de diagnose van ADHD kan worden gegeven.
Ondertussen is men al vanaf 1999 bezig met de voorbereiding en uitvoering van de nieuwste versie van de het handboek,
de DSM-V. Volgens de huidige tijdlijn wordt verwacht dat de publicatie ergens halverwege 2013 zal plaatsvinden. Er
is al behoorlijk wat werk verricht en het is leerzaam om een te gaan kijken of er belangrijke verschillen te ontdekken
zijn tussen de DSM-V en zijn voorganger, de DSM-IV-TR.
Het eerste wat opvalt is dat men voorstelt om Rett’s Stoornis compleet uit de DSM-V te verwijderen. De verklaring,
die men voor dit besluit geeft, is dat een kind bij deze aandoening slechts korte tijd autistisch gedrag vertoont.
Het is mogelijk dat dit probleem wordt ondergebracht bij de diagnose verstandelijke beperking, maar behandelaars zullen
ook worden aangemoedigd om de term ‘Geassocieerd met een bekende medische beperking of genetische stoornis, zoals
fragiele-X syndroom, tubereuze sclerose of velo-cardio-faciaal syndroom’.
ADHD is een stoornis, die de laatste paar jaren steeds vaker wordt gediagnosticeerd. Geen wonder dus dat de
onderzoekers een met een scherp oog naar de criteria hebben gekeken. Op dit moment heeft men nog niet een
eindconclusie kunnen bereiken, maar het is mogelijk dat men de criteria zal verduidelijken om er voor te zorgen
dat iets te gemakzuchtige diagnostici niet te snel de diagnose ADHD gaan stellen.
Aandachtstekort
(a) Slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloze fouten in
schoolwerk, werk of bij andere activiteiten; Aanvulling: Werk moet vaak worden nagekeken op nauwkeurigheid, details details worden vaak gemist of
overgeslagen, materiaal wordt niet systematisch nagekeken.
Handboek PDD-NOS Column: oktober 2010
(b) Heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden; Aanvulling: Aandacht verflauwt snel, heeft problemen om zich voor enige tijd te concentreren gedurende
lessen, gesprekken of lezen. (c) Lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt; Aanvulling: Gedachten lijken vaak elders te zijn, anderen klagen dat hij of zij niet luistert. (d) Volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te maken,
of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen
om instructies te begrijpen); Aanvulling: Verliest snel de focus, raakt snel afgeleid (e) Heeft vaak moeite met het organiseren van activiteiten; Aanvulling: Slordig, gedisorganiseerd werk, problemen om opeenvolgende taken te regelen, nauwkeurige
rapportages bij te houden, kleding en bezittingen op orde houden, ‘time-management’, herhaaldelijk te laat
zijn en een gemis om deadlines te halen. (f) Vermijdt vaak, heeft een afkeer van, of is onwillig zich bezig te houden met zaken, die een
aanhoudende aandacht (langdurige mentale inspanning) vereisen (zoals school- of huiswerk); Aanvulling: Mijdt ondergeschikte geestelijke taken als invullen van formulieren, rapportages afmaken,
bankafschriften regelen en uitgebreide stukken goed door te lezen. (g) Raakt vaak dingen kwijt, die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk,
pennen, boeken of gereedschap); Aanvulling: Bijvoorbeeld speelgoed, schoolopdrachten, potloden, boeken, werktuigen, beurzen, sleutels,
schriften, brillen. (h) Wordt vaak gemakkelijk afgeleid door stimuli van buiten; Aanvulling: ...of niet ter zake doende gedachten. (i) Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse activiteiten. Aanvulling: Vergeet boodschappen te doen, terug te bellen, rekeningen te betalen, afspraken te houden,
voorwerpen niet terug te kunnen vinden, waar de auto geparkeerd staat.
Hyperactiviteit
(a) Friemelt vaak met handen of voeten of zit onrustig in de stoel; Aanvulling: Beweegt vaak in de stoel, tikt met been of vingers, is niet op zijn gemak bij activiteiten
waarbij je moet (blijven) zitten. (b) Gaat in de klas of andere situaties vaak van de stoel af, terwijl verwacht wordt dat het kind blijft zitten; Aanvulling: Staat vaak op terwijl bezig met een taak waarbij je moet blijven zitten. (c) Rent overal naartoe of klautert overal in, terwijl dat niet gepast is (tieners en volwassenen kunnen
zich heel rusteloos voelen); Aanvulling: ...of opgesloten voelen. (d) Kan moeilijk blijven spelen of zich rustig bezighouden met ontspannende activiteiten; Aanvulling: Voelt zich niet op zijn gemak tijdens rustige activiteiten, maakt herrie of is luidruchtig. (e) Is vaak met van alles tegelijk in de weer of het lijkt alsof ‘het door een motortje wordt aangedreven’; Aanvulling: Heeft een hekel aan stil zijn voor een wat langere periode, voelt alsof hij in actie
moet komen in restaurant, gedurende lessen; wordt ervaren als iemand die moeilijk is bij te houden, als
te rusteloos; heeft problemen om tot rust te komen. (f) Blijft vaak aan een stuk door praten. Aanvulling:...voor volwassen in sociale situaties.
Impulsiviteit
(a) Flapt er vaak al antwoorden uit voordat de vraag volledig is gesteld; Aanvulling: ...maakt zinnen van anderen af, voor de beurt praten. (b) Heeft vaak moeite om zijn beurt af te wachten; Aanvulling: ...om te wachten tot het zijn beurt is, in een rij wachten, op anderen wachten. (c) Valt vaak anderen in de rede of dringt zich op (bijvoorbeeld: doet ongevraagd mee aan gesprekken of spelletjes). Aanvulling: bijvoorbeeld: ‘breekt in’ in gesprekken, spelletjes of activiteiten zonder toestemming, ‘gaat aan de haal’ met wat anderen doen.