Autisme levert een evolutionair probleem op. Het is een potentieel ernstige ontwikkelingsstoornis en dat maakt het voor mensen, die last hebben van autisme, problematisch om een
partner te vinden en om samen kinderen te krijgen. Wetenschappelijk gezegd: autisme vermindert het reproductieve succes.
Maar die vaststelling levert direct een vervolgvraag op: waarom is autisme niet via natuurlijke selectie uit de menselijke populatie verdwenen?
Er bestaan een aantal (soms verouderde) hypotheses betreffende het ontstaan van autisme, maar het belangrijkste argument is dat autisme een
polygene aandoening is. Meer dan 30 verschillende genen hebben een onderlinge wisselwerking bij het ontstaan van autisme. Bovendien hoeven niet
bij iedereen dezelfde genen actief of uitgeschakeld te zijn om tot autistisch gedrag te leiden.
Maar als een aandoening polygeen is, is het ook waarschijnlijk dat de genen, die aan de aandoening ten grondslag liggen, ook betrokken zijn bij
eigenschappen die gunstig zijn voor het individu. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat genen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van autisme ook
betrokken zijn bij de ontwikkeling van intelligentie. Aangezien intelligentie wel degelijk positief gecorreleerd is met reproductief succes,
kunnen genen die betrokken zijn bij autisme zich mogelijk toch blijven verspreiden onder de bevolking[1].
Als we de eigenschappen van autisme eens positief beschouwen dan kunnen we opmerken dat zulke individuen goed zijn in systemen en vaste patronen.
Dat kan in sommige omstandigheden een eigenschap zijn die zijn waarde heeft bewezen bij diverse vaardigheden en beroepen. Goed zijn in een
bepaald beroep betekende al vroeg meer aanzien en inkomen. Dat alleen kon al snel leiden tot reproductief succes.
Handboek PDD-NOS Column: augustus 2020
Bovendien blijkt uit onderzoek dat hoogfunctionerende individuen met autisme (d.w.z. met een gemiddeld of bovengemiddeld IQ) over het algemeen
beter presteren dan mensen zonder een diagnose van autisme met vergelijkbare IQ's bij het systematiseren van taken.
Vanuit evolutionair oogpunt hadden mannen met goed ontwikkelde systematische vaardigheden en onderontwikkelde empathische vaardigheden ooit
mogelijk een voordeel ten opzichte van andere mannen. Het is immers algemeen aanvaard dat de meeste mensen millennia geleden als jagers-verzamelaars
leefden, waarin mannen de rol van jager vervulden en vrouwen de rol van verzamelaar. Systematisering was mogelijk belangrijk bij het ontwikkelen
van gereedschappen en wapens, bij het jagen, volgen en verhandelen. Jezelf inleven in een ander kon nadelig zijn geweest in situaties waarin
rivalen moesten worden uitgeschakeld en in situaties waarin men langdurige eenzaamheid moest tolereren, terwijl men ver van huis was om te jagen.
Voor vrouwen was empathie wellicht belangrijker vanwege het moederschap, het maken van nieuwe vrienden (vrouwen trouwden in nieuwe groepen),
roddelen en het zich inleven in de gedachten van een mogelijke partner (om te ontdekken of hij bereid is te investeren in nakomelingen).
Autisme is een voortdurende evolutionair puzzel vanwege de hoge erfelijkheid en het lage reproductieve succes. Interacties tussen potentieel
gunstige effecten van genen kunnen leiden tot ongelukkige genexpressie die uiteindelijk leidt tot de ontwikkeling van autisme.
[1] Ploeger, Galis: Evolutionary approaches to autism- an overview and integration in McGill Journal of Medicine – 2011