Alexithymia:
onvermogen om je gevoelens in woorden te uiten.
Apraxie:
problemen met de uitvoering van handelingen. Soms een probleem na een beroerte.
Anti-depressiva:
medicijnen voor behandeling van depressies en dwangstoornissen. Ze heffen een tekort aan de neurotransmitters noradrenaline en serotonine op. Soms bij PDD-NOS voorgeschreven.
Anti-psychotica:
medicijnen voor behandeling van schizofrenie en psychoses. Ze verminderen in de hersenen het effect van dopamine en serotonine. Soms bij PDD-NOS voorgeschreven.
Autistiform:
geen autisme, maar schijnbaar autistisch gedrag. Extreme verwaarlozing of een extreem trauma kan dat gedrag veroorzaken, maar ook Asperger's Syndroom kán hiertoe gerekend worden.
Auto-mutilatie:
zelfverwondend gedrag.
Cognitieve functies:
de kennende functies, zoals aandacht en concentratie,
geheugen, intellect en denken, taalgebruik en taalbegrip, opdrachten uitvoeren, herkennen, enz.
Comorbiditeit:
het tegelijkertijd aanwezig zijn van aandoeningen.
Voorbeeld is PDD-NOS en het syndroom van (Gilles de la) Tourette. Ook contaminatie genoemd.
Compulsief:
dwangmatig.
Contaminatie:
zie Comorbiditeit.
Coprolalie:
het schelden, vloeken, razen of tieren van een patiënt die lijdt aan het syndroom van (Gilles de la) Tourette.
Dyscalculie:
stoornis in het rekenen.
Dysfasie:
stoornis in de taal.
Dysfatisch ontwikkelingssyndroom:
zie Dysfasie.
Dysforie:
gevoel van onlust. Het tegengestelde van euforie.
Dysfunctie:
stoornis in de coördinatie tussen zintuigen.
Dysgnosie:
stoornis in het (her-)kennen.
Dyslexie:
stoornis bij het lezen.
Dysorthografie:
stoornis bij het schrijven.
Dyspraxie:
stoornis in het handelen.
Echolalie:
het (onbewust) herhalen van een (gehoorde) zin/zinsdeel/woord.
Episodisch geheugen:
het geheugen voor persoonlijke ervaringen.
Fixatie:
een te sterk gehecht blijven aan een kinderlijke ontwikkelingsfase, terwijl de verdere rijping zich wel voltrekt.
Fluency:
het 'vloeiend' vrijmaken van informatie uit het geheugen.
Geheugenproces:
deze bestaat uit de volgende stappen:
1. Opnemen, selecteren, organiseren en verwerken van nieuwe informatie (inprenting) door het werkgeheugen;
2. Opslag en onthouden (retentie en consolidatie) in het permanente geheugen;
3. Vrijmaken van herinneringen (retrieval);
4. Herkennen (recognition).
Hetero-anamnestische gegevens:
gegevens over de eerdere levensloop van een patiënt. Soms verbeterd en aangevuld door familieleden.
Hyperkinetisch (syndroom):
Uit het Grieks: 'hyper' (zeer, erg) en 'kinesis' (beweging). Verouderde term voor ADHD.
Hyperirritabiliteit:
Een verhoogde reactie op een stimulans.
Incidenteel leren:
het ongemerkt 'oppikken' van informatie. Leren zonder dat je er je best voor doet.
Incoherent:
onsamenhangend.
Intentioneel leren:
leren met de bedoeling (intentie) om het te onthouden.
ISI (Intelligentie, Schoolvorderingen en Interesse):
Eindtoets basisonderwijs, alternatief voor de Citotoets.
Korte termijn geheugen:
actueel of recent geheugen; informatie die nieuw in het geheugen wordt opgeslagen.
Lange termijn geheugen:
oud of ver geheugen; vroegere informatie die in het geheugen is opgeslagen.
Malapatief:
gedrag dat niet past bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind.
Mimiek:
gelaatsuitdrukking.
MKD:
Medisch Kinder Dagverblijf.
Monomaan:
totaal inbeslaggenomen zijn met slechts één idee of bezigheid.
Morfosyntactische fouten
fouten in het vervoegen en verbuigen van woorden en het vormen van zinnen.
Neologismen:
nieuwe, door de patiënt met afasie gevormde (verzonnen) 'woorden'.
Neurotransmitters
chemische boodschappers tussen hersencellen. Voorbeelden zijn dopamine, histamine, noradrenaline en seratonine.
Performale score:
non-verbale score in een IQ-test.
Perseveratie:
het blijven herhalen van woorden of handelingen.
De patiënt doet dit onbewust. Een soort verzamelnaam voor echolalie, alsmede ritualistisch en compulsief gedrag.
Pervasive/Pervasief:
in alles (alle functies) doordringend.
PPD:
Paranoid Personality Disorder/Paranoïde Persoonlijkheidsstoornis. Hoewel de afkorting PPD lijkt op PDD, zijn het twee geheel verschillende stoornissen. Meer informatie over PPD kan hier gevonden worden.
Prodroom:
een (vroeg) symptoom, dat een begin van een syndroom kan aanduiden.
Psychopharma:
medicijnen die van invloed zijn op het functioneren van de hersenen en daardoor ook op het gedrag.
Redeneerscore:
verbale score in een IQ-test.
Refrigerator Mother Syndrome
(vert: Koelkastmoeder Syndroom) Een totaal verouderde term voor autisme. Ooit werd gedacht dat autisme veroorzaakt werd door kille en afstandelijke moeders waarbij de hechting met hun kind onvoldoende was.
Rigide:
star.
Semantisch geheugen:
hierin zit alle niet-persoonsgebonden kennis (bijv: taal, cultuur, schoolse kennis), die men zich in het leven eigen heeft gemaakt.
Sequentieel denken:
denken in kleine, opeenvolgende stappen. Veel kinderen met PDD-NOS lijken hiermee problemen te hebben.
SNRI:
Serotonin-Noradrenalin Re-Uptake Inhibitors. Tweede generatie anti-depressiva. Werkzame stof is venlafaxine (efexor). Soms bij PDD-NOS voorgeschreven.
Spanningsboog:
geeft aan hoe lang iemand gericht (geconcentreerd) bezig kan zijn.
SSRI:
Selective Serotonin Re-Uptake Inhibitors. Tweede generatie anti-depressiva of 'stemmingsverbeteraars'. Werkzame stof is fluoxetine (Prozac), sertraline (Xanax, Zoloft) of paroxetine (Paxil, Seroxat). Soms bij PDD-NOS voorgeschreven.
Syndroom:
vaste combinatie van symptomen, die samen specifiek zijn voor een bepaald ziektebeeld, terwijl de symptomen dat afzonderlijk niet hoeven te zijn.
Tolerantie:
bij langdurig gebruik van een middel is geleidelijk steeds meer nodig om hetzelfde effect te bereiken.
Zinloos repetetieve handelingen:
gedrag dat steeds wordt herhaald en geen zichtbare betekenis heeft of schijnbaar nutteloos is.
Bijvoorbeeld handzwaaien, handdraaien, enz.
ZMLK:
(school voor) Zeer Moeilijk Lerende Kinderen.
ZMOK:
(school voor) Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen.